De Goorbosbeekvallei is een natuurgebied met moeras en Elzenbroekbos, en wij willen heel graag dat onze grond daar een deel van uitmaakt. Vandaar de naam ‘moerasbos’, want onze bedoeling is om de voormalige weilanden als voedselbos in te richten, met struweel en ruigte bosjes zoals in een moerasbos. De bodem waarop we ons bevinden is natte zandleem, die permanent nat is en na hevige regen onder water staat. Er zijn niet veel eetbare planten gekend die in deze omgevingsfactoren voedsel produceren. Een leuke uitdaging dus om uit te zoeken wat er wel goed groeit! We begonnen met een gebiedsinventarisatie van bestaande soorten en relieken (kostbare plekken die je wilt behouden).
Soortenlijst 2021 (vet = dominant):
Op oude kaarten is te zien dat hier eeuwen geleden al bos was, waardoor er meer kans is op overgebleven planten en zaadbanken van planten die typisch zijn aan het oorspronkelijke moeras. Bovendien helpt het nabij gelegen natuurgebied (van Natuurpunt) om een ideale omgeving te scheppen voor het vestigen van streekeigen soorten.
Ferrariskaart 1777
Om te beginnen respecteren we het advies van Natuur & Bos om een deel van de grond te herstellen al bos. Daar plantten we hazelaar, moerasspirea, spork, meidoorn en cassis, en kwam er door niets te doen (spontane successie) nog berk, eik, els, boswilg, braam, grote wederik, enz. bij.
Op de rest van het terrein houden we stukken grasland dat we zo waardevol mogelijk willen houden, met een zo hoog mogelijke diversiteit, en zo weinig mogelijk verstoring van de fauna. We maaien buiten het broedseizoen, voeren het maaisel af om het stikstofgehalte te doen dalen, en maaien dominante soorten selectief weg. We maaien in fases, zodat er steeds ergens onaangeroerd grasland is voor fauna om zich in te verschuilen.
De zones waar we ruigte en struweel willen, bereiden we eerst voor door pioniers te planten, zoals wilg en els. Dit zijn planten die hier gemakkelijk groeien, en snel voor organisch materiaal (blad en snoeisel) zorgen om een meer humeuze bodem te krijgen om andere soorten in te planten. Dit hadden we bij onze eerste aanplant nog niet gedaan, maar we merkten dat de zandleem grond onder het grasland heel plakkerig en verdicht is. Dit zorgt ervoor dat er weinig zuurstof en voedsel in de bodem zit voor bodemleven (micro-organismen, schimmels, wormen, insecten,…), en bodemleven is noodzakelijk voor planten om aan de stoffen te geraken die ze nodig hebben. De eerste planten groeiden daardoor nauwelijks. Na 2 jaar bijleren en inspiratie opdoen zijn we dan streekeigen bomen en kruiden beginnen vermeerderen en planten in specifieke zones. Het gras maaien we niet in die zones, waardoor het een spontane successie doormaakt naar ruigte (kropaar, riet, moerasbeemdgras, berenklauw, brandnetel, engelwortel, eik, zuring).
Op de natste stukken proberen we moerassoorten te introduceren die nog niet (veel) voorkomen, en die we kunnen gebruiken. De eerste soorten zijn moerasspirea (bloesem), valeriaan (wortel), hazelaar (noten), cassis (bessen), aalbes (bessen), hop (scheuten, bellen), meidoorn selecties (vruchten), vlier (bloesem, bessen), herfstframboos (bessen), margriet (snijbloem). Als uitheemse soorten hebben we Amerikaanse blauwbes (bessen), gele kornoelje (kersen), meidoorn selecties (vruchten), kweepeer (vruchtensap).
Op het drogere stuk (‘voedselbos’ op kaart) trachten we een hogere kruinhoogte te bereiken met eetbare soorten als walnoot, appel, peer, pijnboom, en klimplanten zoals druif, kiwi, kiwibes, limonadebes,…
Tussen de eetbare soorten hebben we pioniers geplant of onthouden van maaien (successie), zoals wilgensoorten, eik, linde, veldesdoorn, hazelaar, vogelkers, etc. om sneller meer biomassa op en in de bodem te verkrijgen. Bladafval komt vanzelf, en regelmatig snoeien van de pioniers zorgt voor extra mulch op de bodem. Dit is geïnspireerd door ‘syntropic agroforestry’, waarbij syntropie staat voor het proces van eenvoudige bestanddelen (mineralen in bodem bv.) naar een complex organisme (plant). Stoffen die planten nodig hebben worden uit de bodem gehaald door de pioniers en via dood organisch materiaal terug beschikbaar gemaakt, waarbij bodemleven (insecten en micro-organismen) gestimuleerd wordt, die zuurstof, water en mineralen beter beschikbaar maken voor de planten waar we oogst van willen krijgen.